Over mij

Mijn foto
Onderwijzeres in de Don Boscoschool te Waregem, vierde leerjaar. Vanuit mijn muzikaliteit vertoon ik een grote interesse naar de muzische mens. Ik geloof in de magische kracht dat muzische vorming in zich heeft. Eerst de geest moet worden geïnspireerd om het te kunnen uitdragen.

zondag 3 april 2011

Kunstkijken met de 5 brillen van Parsons!

Sinds vorig schooljaar geef ik les in het vijfde leerjaar. 
Om muzische vorming wat kracht bij te geven,
richtte ik een muzohoek in (een soort kijk- en doehoek).
Dit is een vaste hoek waarbij diverse voorwerpen in het oog springen
typerend aan de deelleerplannen muzische opvoeding. 
Tevens de rode draad doorheen mijn lesgeven.
In mijn klas staat een schildersezel met een schrijfbord op. 
Niet alleen de werken van ARMAN
krijgen de nodige aandacht, maar ook
werken van andere bekende en minder bekende kunstenaars .


Donderdag, tijdens de les van Marianne (beeldopvoeding),
hadden we het over de 5 brillen van Parsons.

Volgende week vrijdag plan ik een les waarbij ik de 5 brillen van Michael Parsons zo goed mogelijk probeer te benutten. Vooreerst zal ik vertrekken van een kijkwijzer met vragen.
Die kijkwijzer zal ik indelen in 7 fasen. Als dat lukt probeer ik om de brillen tegelijk te gebruiken door ze in alle fasen terug te laten komen. 
Met deze vragen probeer ik om de belangstelling voor een kunstwerk op te wekken bij mijn leerlingen, ze in een stemming brengen waarbij de beleving van groot belang is.
Hopend dat mijn leerlingen met verschillende interpretaties komen over het kunstwerk, zodat ze met elkaar kunnen discussiëren, waarbij duidelijk wordt dat niet één bepaalde mening goed is, maar dat iedereen een ander mening mag hebben bij kunst beschouwen.


Mijn keuze valt op de kunstenaar MAGRITTE.
Ongelooflijk, toen ik m'n leerlingen vroeg:
"Wie heeft al iets gehoord/gezien over de kunstenaar MAGRITTE?" 
Amper 1 leerlinge van de 15.
Dus nog veel werk aan de winkel...

DE BRILLEN VAN PARSONS!
De Amerikaan Michael Parsons heeft een studie gemaakt van hoe kinderen op kunst reageren en hij heeft daar conclusies uit getrokken die het onderwijzen over kunst kunnen beïnvloeden. In 1987 publiceerde hij een boek waarin hij een theorie uiteen zette die hij baseerde op eigen interpretaties van wat hij had waargenomen toen hij kinderen observeerde. Parsons zegt dat de mens kunst waarneemt volgens een bepaald verwachtingspatroon. Hij verwacht iets te zien en ziet het dan ook. Parsons zegt ook dat dit waarnemen van kunst zich ontwikkelt (zich kan ontwikkelen). Ongeveer hetzelfde kun je zeggen met betrekking tot alles wat de mens waarneemt. De mens structureert zijn waarnemen: op een bepaalde leeftijd of in een bepaalde fase in zijn ontwikkeling is hij zover dat hij op een bepaalde manier kijkt (de structuur van zijn waarnemen) en door die manier van kijken ziet het iets (maakt hij zich al kijkend een beeld). Parsons vergelijkt het waarnemen van mensen met het kijken door een bril. Mensen in verschillende fasen van ontwikkeling kijken allen door verschillende brillen. Parsons gaat ervan uit dat er vijf verschillende brillen zijn om naar kunst te kijken. Beginnend met bril 1, die je op blijft houden als je door bril 2 kijkt. Zo ook hou je bijvoorbeeld bril 1,2 en 3 op als je door bril 4 kijkt. Een bril die goed past wordt ook nooit meer afgezet. De brillen zijn niet absoluut leeftijdgebonden, al is het wel zo dat bril 1 in elk geval goed past op een kleuterneus, bril 2 op die van een leerling basisschool.


De brillen (stadia) van Parsons:
Bril (stadium)1: associatie
Wat door iemand die in dit stadium verkeert vooral gezien wordt is dat wat een associatie oproept. De uitnodiging: 'vertel maar wat je ziet' past hier heel goed, maar de antwoorden hebben te maken met het gegeven dat de waarnemer (meestal het jongere kind) er iets uit zijn dagelijkse omgeving in herkent of zich iets herinnert.
Wat een beeld voorstelt is niet zo belangrijk, ook al wordt dat vaak wel herkend. De kijker uit zich over associaties met iets wat hij dagelijks meemaakt of met iets wat hij zich bij het kijken naar een beeld opeens herinnert. Daarom is het ook niet erg als een beeld in het geheel geen herkenbare voorstelling heeft. Abstracte kleurcombinaties kunnen ook associaties met gevoelens, ervaringen en herinneringen opwekken.
Het beeld is voor de beschouwer een verzameling losse onderdelen, die soms wordt ervaren als een bron van emoties. Een beeld roept soms iets en soms niets wakker.
Dit stadium van kunstkijken wordt gekenmerkt door een sterke voorliefde voor kleur, hoe meer hoe beter.

Bril (stadium) 2: voorstelling
Voor wie door de bril van het tweede stadium kijkt is het uitermate belangrijk dat een beeld iets voorstelt, dat je er iets in ziet. Aanvankelijk (in de eerste fase van dit stadium) wordt een beeld geaccepteerd, als de kenmerkende onderdelen van waar het om gaat maar zichtbaar zijn. Later in het tweede stadium wordt het belangrijker hoe het voorgestelde is weergegeven. Een beeld is dan beter naarmate het realistischer is. Het beeld wordt gewaardeerd als de afzonderlijke figuren voor de beschouwer herkenbaar zijn.
Non-figuratieve werken stellen (letterlijk) niets voor. Die worden dan ook niet gewaardeerd. Ze zijn niet goed. Volwassenen die in dit stadium zitten, reageren met: "Dat kan mijn kleine broertje ook".
In het eerste stadium is er nauwelijks aandacht voor de mening van een ander. Nu beseft men dat anderen wel een andere mening kunnen hebben. Dat hoeft overigens nog niet veel indruk te maken. Men weet wel dat een ander eigen gevoelens kan hebben, maar men gaat ervan uit dat die toch wel ongeveer algemeen gelijk zijn. Dat iemand een afwijkende mening kan hebben gaat er vaak moeilijk in. "Vind jij dat mooi? Daar snap ik niets van".

Bril (stadium) 3: expressie

In dit stadium wordt het beeld vooral beschouwd als drager van iets dat emoties kan opwekken. De beschouwer gaat ervan uit dat de maker in zijn beeld een betekenis heeft gelegd en dat de beschouwer die betekenis te weten kan komen.
Het wordt als vanzelfsprekend ervaren dat iedereen een eigen ervaring heeft. Het heeft daarom ook geen zin te praten over de kwaliteit van een beeld. Het enige doel van kunst is immers het overdragen van gevoelens. Het beeld is niet kwalitatief beter of minder; de gevoelens die iemand krijgt bij het kijken ernaar zijn verschillend. Dat moet je gewoon accepteren, de kwaliteit van het beeld kun je niet bepalen omdat er geen algemeen geldende normen voor zijn (over smaak valt niet te twisten). Alleen je eigen gevoelens tellen, menen deze brildragers.


Bril (stadium) 4: leerbaar
In dit stadium beseft de beschouwer dat een beeld een sociale functie heeft. Een beeld is niet zo voor ieder anders dat met de uitspraak 'over smaak valt niet te twisten' elke discussie bij voorbaat onmogelijk gemaakt kan worden. Mensen die beelden maken leven in een bepaalde tijd, in een bepaald land, in een bepaalde culturele omgeving. Traditie, technisch kunnen en functie hebben ook invloed op hoe een beeld eruit ziet. Je kunt met andere beschouwers praten over wat je ziet, over de voorstelling, over beeldaspecten en over het gebruik van materialen. Je kunt meningen en opvattingen funderen en tegen elkaar afwegen. Kunstkritiek kan zinvol blijken als het je leidt naar beter zien en vollediger begrijpen van het beeld. Over smaak moet je niet twisten, maar het blijkt wel zinvol anderen duidelijk te maken waarom een beeld gewaardeerd wordt of van anderen een gefundeerde mening hierover te horen.
Wie in dit stadium verkeert zal zich graag laten leiden door het gezag van de 'kunstkenner'. Hij zal aan kunstkritiek grote waarde hechten.

Bril (stadium) 5: eigen mening

Wie de vijfde bril past en er ook door kan zien, beseft dat hij als individu een waardeoordeel kan vellen gebaseerd op eigen inzicht en smaak. Dat oordeel kan afwijken van huidige of vroeger algemeen gangbare meningen omdat algemeen gangbare meningen gebonden zijn aan een groep, een cultuur en een tijd. Hij weet ook dat zijn eigen oordeel waarschijnlijk bepaald is door groep, cultuur en tijd.
Hij beseft dat hij voortdurend kritisch naar eigen oordeel moet luisteren. Hij zal zich vooral afvragen hoe het komt dat hij er zo over denkt en niet anders.
Het is niet voldoende een eigen mening te hebben. Die mening zal ook geregeld getoetst moeten worden aan die van anderen. Niet om hem aan te passen maar om, verantwoordelijk voor de eigen opvatting, die opvatting vaker ter discussie te stellen. Daardoor kan de zekerheid over de oprechtheid van een eigen oordeel groeien.

(Uit: Tekenen en didactiek, B. Schasfoort)
Deze vijf brillen geven als het ware het ontwikkelingsverloop in het kunstbeleven aan. Aan de hand van deze stadia, kun je als leerkracht voor kinderen geschikte kunst selecteren. Verderop daarover meer.

EEN KIJKWIJZER VOOR IN DE PRAKTIJK!
Fred Hartog komt in 'Kinderen raken over kunst niet uitgepraat' met een fasering, die het aanbieden en beschouwen van kunst moet vergemakkelijken. Deze fasen kunnen in principe voor elk kunstwerk en bij elke groep uitgangspunt voor een gesprek zijn. Na een introductie van het kunstwerk waarin kort verteld wordt wat er in de les gaat gebeuren, zouden in het gesprek zeven fasen aan bod kunnen komen. Bij elke fase zijn een aantal kijkvragen bijgevoegd. Als leerkracht kun je van tevoren aan de hand van de zeven fasen een kijkwijzer op te stellen.

 Fase 1: Het onder woorden brengen van de eerste indruk.
· Wat denk je ervan als je dit zo ziet?
· Wie vindt het geheimzinnig? Wie niet zo?
· Wie vindt het mooi? Waarom?

Fase 2: Inventariseren wat er allemaal te zien is.

· Wat zie je allemaal? Hoeveel?
· Welke kleuren? Welke vormen?

Fase 3: Het onderwerp, het thema of de betekenis van de afbeeldingen proberen te achterhalen.

· a) Wat gebeurt er? (op het kunstwerk) Waar zie je dat aan?
· a) Waar speelt het zich af?
· a) Welk moment van de dag is het?
· a) Wat zal er straks gebeuren?
· a) Wat voor een gevoel krijg je bij het zien van al deze dingen?
· b) Zijn de mensen blij/verdrietig?
· b) Wat voor kleren hebben zij aan? Waarom?
· b) Wat zou jij doen als jij het jongetje uit het schilderij was?
· b) Wat zou de kat in het beeldhouwwerk denken?
· b) Heb jij ook wel eens zoiets meegemaakt?
· c) Kan dit echt gebeurd zijn?
· c) Wie heeft er wel eens iets gedroomd dat een beetje op dit schilderij lijkt?


Fase 4: Bekijken van de wijze waarop en de materialen, waarvan het kunstwerk gemaakt is.
· Hoe zal de kunstenaar het gemaakt hebben? Met wat?


Fase 5: Praten over beeldende aspecten: kleur, vorm, compositie enzovoort.
· Welke vormen zie je?
· Waarom zal de kunstenaar dat gedaan hebben?
· Kun je groepjes maken?
· Staan alle dingen er wel helemaal op?
· Welke kleuren zie je?
· Welke kleuren horen bij elkaar? Waarom?
· Waar op het (b.v) schilderij is het licht/donker?
· Zijn er dingen die je vaker ziet?
· Zijn die dingen hetzelfde of toch iets anders?


Fase 6: Praten over functie en doelgroep van het kunstwerk.
· Voor wie is het gemaakt?

Fase 7: Afsluiting en verwerking.
· Zou je het op je kamer willen hebben?

2 opmerkingen: